Bijdrage van koelende en opwarmende invloeden
Een aanhoudende (relatief) lage activiteit van de zon
In de afgelopen vijf jaar heeft de afname van de activiteit van de zon doorgezet en dit heeft de mondiale opwarming in die periode waarschijnlijk iets getemperd. In de discussie schreef Strengers destijds: “astrofysici […] sluiten niet uit dat er langdurige periode van (relatief) lage activiteit zou kunnen optreden. Dit zou kunnen leiden tot een tempering van de opwarming tot maar liefst 0.4 graden (maar waarschijnlijk 0.2 graden) in de komende twintig tot dertig jaar.” De afgelopen vijf jaar sluiten dus aan bij het idee dat de zon een langdurige periode van relatief lage activiteit zou kunnen gaan doormaken, maar het is nog steeds erg onzeker hoe ver de afname in activiteit echt doorzet in de komende jaren en hoe lang deze zal aanhouden.
Een grote warmteopname van de (diepe) oceaan
Meer dan 90% van de warmte die wordt toegevoegd aan het klimaatsysteem, voornamelijk door de toename van broeikasgassen, komt in de oceaan terecht. Slechts een paar procent wordt opgeslagen in de atmosfeer. De rest wordt opgenomen door het landoppervlak en het (daardoor gestaag smeltende) ijs. Variaties in die warmteopname kunnen grote invloed hebben op de oppervlaktetemperatuur. Volgens een recente studie van England et al in december 2013 in Nature is er sprake van een verhoogde warmteopname van de oceaan sinds 2001, waardoor de opwarming sinds die tijd is getemperd met 0,1 tot 0,2 0C. Die extra warmte lijkt zich in hoge mate op te houden rond de evenaar in het westelijke deel van de Stille Oceaan op zo'n 125 tot 200 meter diepte waardoor het ‘verborgen’ blijft voor de atmosfeer. England en zijn team verwachten dat de extra warmte-opslag niet op deze wijze door zal gaan en dat daardoor de temperatuur aan het oppervlak op zeker moment weer sneller zal gaan stijgen. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren door een El Niño waardoor grote hoeveelheden warmte plotseling kunnen vrijkomen en de temperatuur een sprong zou kunnen maken, zoals bijvoorbeeld ook is gebeurd in 1997-1998 met de toenmalige super El Niño. De afgelopen maanden lijkt zich een nieuwe El Niño te ontwikkelen. Als dit doorzet in 2015, dan zou dit jaar nog warmer kunnen worden dan het recordjaar 2014.
Een periode van koeling door toevallige variaties in het klimaat
Het klimaat bevat willekeurige variaties. Strengers schreef hierover dat die er toe kunnen leiden dat er langere periodes van geen-opwarming of zelfs koeling kunnen optreden, zelfs bij een gestaag stijgende concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer. In de discussie destijds wees Strengers op een studie die op basis van klimaatmodellen liet zien dat er periodes tot zestien jaar van toevallige koeling of niet-opwarming kunnen voorkomen, zelfs in een opwarmend klimaat. Recent onderzoek laat zien dat een combinatie van toevallige factoren waarschijnlijk heeft geleid tot een tempering van de toename in de temperatuur in de afgelopen vijftien jaar (deze factoren worden verder toegelicht bij De ‘best-estimate’ van het IPCC is een opwarming van ongeveer 0,2 graden per decennium). Maar deze tempering van de opwarming was dus niet genoeg om de afgelopen vijf jaar koeler te maken dan de tien jaar daarvoor.
Een klimaatgevoeligheid die blijkt mee te vallen
Het IPCC, dat tot functie heeft om alle kennis op het gebied van klimaatverandering eens per vijf tot zeven jaar bijeen te brengen, stelde in 2007 in het vierde assessment rapport dat de klimaatgevoeligheid waarschijnlijk (dat wil zeggen met een kans van 66%) ligt tussen 2,0 en 4,5 graden Celsius met een 'beste schatting' van drie graden. In het vijfde assessment rapport van 2013 werd een range genoemd van 1,5 tot 4,5 graden en werd er geen beste schatting gegeven. De reden van het naar beneden bijstellen van de ondergrens naar 1,5 graden, waarop deze al sinds 1990 werd geschat, kwam voort uit een aantal studies die wezen op de mogelijkheid van een lage klimaatgevoeligheid. De reden voor het ontbreken van een beste schatting kwam door een gebrek aan overeenkomst tussen de verschillende benaderingen (ten minste op basis van alle studies tot en met juli 2012). Dit alles wil echter nog niet zeggen dat de klimaatgevoeligheid ‘blijkt mee te vallen’. Eigenlijk kan alleen worden geconstateerd dat de waarde van de klimaatgevoeligheid onzekerder is geworden.
Een verder oplopende concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer
De concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer is in de afgelopen vijf jaar gestaag doorgestegen. De concentratie van CO2 stond eind 2014 op 399 ppm (399 moleculen CO2 per miljoen moleculen lucht). Vijf jaar geleden was dit 388 ppm. Deze toename is een direct gevolg van een steeds sneller toenemende uitstoot van CO2, vooral in landen zoals India en China.
De ‘best-estimate’ van het IPCC is een opwarming van ongeveer 0,2 graden per decennium
Ten tijde van het vierde assessment rapport van het IPCC in 2007 ging men, vooral op basis van de uitkomsten van klimaatmodellen, uit van een opwarming voor het huidige decennium van zo’n 0,2 graden. Zoals besproken is de opwarming volgens de UAH-reeks, die is gebaseerd op satellietmetingen, in de afgelopen 5 jaar 0,1 graden geweest ten opzichte van het gemiddelde in de 10 jaar daarvoor. Als dit zich in de komende 5 jaar voortzet dan zou het huidige decennium uitkomen op zo’n 0,15 graden opwarming; iets minder dan de ‘best-estimate’ maar ruim binnen de range die het IPCC verwacht. Echter, alle oppervlaktereeksen laten een kleinere opwarming zien tussen de 0,04 en 0,05 graden in de afgelopen 5 jaar
Als dit wordt doorgetrokken, dan zou het hele decennium 2010-2019 uitkomen op een totale opwarming van hooguit 0,08 graden. Dit past ook in de discussie over de ‘hiatus’ ofwel de constatering dat het in de afgelopen 15 jaar minder is opgewarmd dan in de 20 jaar daarvoor en ook minder dan op grond van de gemiddelde uitkomst van de klimaatmodellen. Echter, als in de klimaatmodellen wordt rekening gehouden met de ‘toevallige factoren’ – dat zijn dus factoren die zich niet laten voorspellen zoals het vóórkomen van El Nino’s, de activiteit van de zon en vulkaanuitbarstingen – dan blijkt dat de modellen en de observaties veel beter overeenkomen.
De kans dat de klimaatgevoeligheid overschat wordt, is kleiner dan dat hij onderschat wordt
In het vijfde assessment rapport van het IPCC uit 2013 staat dat de klimaatgevoeligheid waarschijnlijk, dat wil zeggen met een kans van 66%, ligt tussen 1,5 en 4,5 graden Celsius. Vervolgens wordt gesteld dat het extreem onwaarschijnlijk is – minder dan 5% kans – dat de klimaatgevoeligheid kleiner is dan 1, terwijl het zeer onwaarschijnlijk is – minder dan 10% kans – dat de klimaatgevoeligheid hoger is dan 6. Met andere woorden de kans op zeer kleine waarden is kleiner dan de kans op zeer grote waarden en daarmee is de bewering hierboven nog steeds waar.