Verkiezingsprogramma's geanalyseerd

Pieter Boot buigt zich over de klimaat- en energieparagrafen van de net verschenen analyse van verkiezingsprogramma’s door het CPB en het PBL.

Op 1 maart presenteerden het CPB en het PBL hun analyse van verkiezingsprogramma’s van verschillende politieke partijen. Deze analyse vond plaats op verzoek van de partijen zelf. Voor Energiepodium concentreer ik me op de resultaten uit de PBL-analyse inzake energie en klimaat. Het PBL keek naar de verkiezingsprogramma’s van het CDA, D66, GroenLinks, de SP, de PvdA en de ChristenUnie. Een analyse daarvan komt in wisselwerking tot stand. Eerst leveren de partijen hun maatregelen in bij de planbureaus. Deze stemmen de ontvangst daarvan af, want als een emissiereducerende maatregel ook subsidie vraagt, moet dat natuurlijk bij beide planbureaus worden genoteerd. De planbureaus vragen vervolgens wat er precies bedoeld wordt als een maatregel niet concreet genoeg is. Dan worden effecten berekend. De partijen mogen hierop reageren met aanscherpingen als ze toch nog een iets hoger resultaat wensen. Wat is het beeld van deze resultaten?

Bij vier partijen is er sprake van een grote ‘weglek’ van emissies naar elders in de wereld

Drie van de zes partijen (in volgorde van ambitie GroenLinks, D66 en de PvdA) halen het doel dat het huidig kabinet geïndiceerd had als passend bij een hoger Europees doel voor 2030 (55% van broeikasgasemissies in 2030 ten opzichte van 1990). De ChristenUnie en SP halen meer dan de 49% reductie van het Klimaatakkoord en alleen het CDA blijft daar met 46% onder. De partijen worden hier een beetje geholpen door de CO2-prijs die het huidig kabinet op 1 januari heeft ingevoerd. Die zat niet in het ‘basispad’ van het PBL (dat wordt gevormd door onze Klimaat- en Energieverkenning die in oktober 2020 verscheen), maar is nu wel meegenomen in de berekening. Globaal de helft van de reducties die partijen willen realiseren is daarom in de industrie te vinden. Het PBL maakt hier een kanttekening bij. Bij vier partijen is er sprake van een grote ‘weglek’ van emissies naar elders in de wereld. Dat is het geval als de industrie hier minder gaat produceren, maar zich verplaatst naar elders. De mondiale emissies veranderen dan minder dan de nationale. Dat is vooral bij GroenLinks en D66 – met hun hoge nationale doelen – maar ook bij de SP het geval. Bij de PvdA is de weglek ongeveer de helft van die bij de genoemde partijen. De ChristenUnie en het CDA hebben hun beleidspakketten zo vorm gegeven dat er van weglek geen sprake is. Bij het CDA is dat het geval omdat men ruwweg vasthoudt aan de huidige combinatie van nationale CO2-prijs en subsidies. De ChristenUnie doet daar nog wat bovenop, maar zodanig dat de industrie wel verduurzaamt maar zich nog niet hoeft te verplaatsen over de grens. De weglek is relatief hoog bij de SP – maar liefst de helft van de totale nationale emissiereductie hangt hier samen met weglek – iets minder bij GL en D66 (een derde) en nog wat minder bij de PvdA (een kwart). Hier hebben partijen dus duidelijk hun eigen keuzes gemaakt: hoeveel willen we in Nederland reduceren, en leidt dat mondiaal ook tot meer of minder reducties?

Hier is natuurlijk een belangrijke kanttekening bij te maken. In het ‘basispad’ waartegen het PBL de programma’s heeft beoordeeld, is het nog aan te scherpen Europese klimaatbeleid niet meegenomen, want we weten niet hoe dat eruit gaat zien. Het PBL laat zien dat dit nog te ontwikkelen Europese beleid door een aanscherping van de Europese emissiehandel en mogelijk te verwachten aanscherping van normen voor (vracht)auto’s voor enige ‘meewind’ van het Nederlandse beleid gaat zorgen. Een partij die hier meer van verwacht, maakt zich uiteraard iets minder druk over de mogelijke weglekeffecten. Onze belangrijkste handelspartners zijn immers in de Europese Unie te vinden, en zij zullen hun beleid ook gaan aanscherpen. Het PBL laat echter ook zien dat we ons niet bij voorbaat rijk moeten rekenen met het mogelijke effect van de Europese maatregelen. Zo is de door de Europese Commissie voorziene CO2-prijs van een aangescherpte Europese emissiehandel lang niet de helft van wat in de Nederlandse industrie nodig is om het doel van het Klimaatakkoord te halen.

Alle partijen achten in forse mate afvang en opslag van CO2 (CCS) nodig

De Europese Commissie onderbouwde het doel van 55% emissiereductie in 2030 vanuit de opgave om in 2050 netto-nul broeikasgasemissies te realiseren en de redenering dat het dan verstandig is halverwege iets meer gedaan te hebben, omdat de laatste reducties waarschijnlijk het moeilijkst zullen zijn. Zo heeft het PBL ook gekeken hoe de partijen dit tijdsbeeld invullen. GroenLinks en D66 zijn dan het voorzichtigst. Zij achten het nodig om 40 jaar na 1990 (ruim) 60% gereduceerd te hebben, waarbij we nog 20 jaar hebben voor de resterende (kleine) 40%. Zo bezien is deze verdeling wel begrijpelijk, want ook bij hen moet het reductietempo na 2030 hoger zijn dan gemiddeld in de periode 1990-2030. De andere partijen zijn optimistischer over wat er na 2030 mogelijk is. Het CDA voorziet zo dat in de 20 jaar na 2030 meer reducties mogelijk zijn dan in de 40 jaar ervoor. De andere drie partijen zitten tussen deze uitersten in.

Alle partijen achten in forse mate afvang en opslag van CO2 (CCS) nodig. Alleen het CDA wil de bouw van kerncentrales gaan voorbereiden, maar wel met oog voor voldoende draagvlak in de omliggende regio.

Het ligt voor de hand dat partijen die meer willen bereiken, ook bereid zijn daarvoor hogere kosten te maken. Het PBL laat de kosten zien die in de hele maatschappij gemaakt worden, en is niet in detail nagegaan wie deze precies draagt. Deze kosten zijn berekend voor zowel het klimaatbeleid als de door de partijen gewenste transities van mobiliteit en landbouw, omdat de kosten daarvan niet goed uit elkaar gehaald kunnen worden. Veel partijen voorzien bijvoorbeeld forse subsidies voor verduurzaming van de gebouwde omgeving, kleinere bedrijven en het openbaar vervoer. Grote bedrijven moeten meer zelf betalen. De hoogste extra nationale kosten voorzien GroenLinks en D66 (tot 8 – 9 miljard euro per jaar in 2030); bij de andere partijen is dit tussen de 5 en 6 miljard. De partij die de minste extra reductie van broeikasgassen voorziet (het CDA) maakt ook de minste extra kosten (5,1 miljard).

De verschillen in beoogde emissiereductie tussen de partijen zijn kleiner geworden

Het is niet eenvoudig een vergelijking te maken met de analyse van de programma’s bij de verkiezing in 2017, omdat de partijen niet geheel gelijk zijn en het basispad waartegen de maatregelen zijn beoordeeld verschilt. Toch geeft een vergelijking een indruk. De verschillen in beoogde emissiereductie tussen de partijen zijn kleiner geworden, waarbij vooral de ambitie van zij die relatief willen reduceren is toegenomen (de twee partijen met de laagste reductie haalden in 2017 gemiddeld 32%, nu 49%). Ook is de gemiddeld beoogde reductie iets groter.

Samenvattend: ook inzake energie en klimaat is er echt wat te kiezen. Zes partijen hebben daar werk van gemaakt en hebben hun programma’s laten analyseren door PBL. De keuzes van de zes partijen zijn verschillend, maar elk heeft laten zien het thema serieus te nemen.

Gerelateerd

Over het onderwerp:

Klimaat en energie

Analyseren van het effect van beleid op de broeikasgasreductie, nu en in de toekomst, en verkennen van verschillende opties waarmee de reductiedoelen gehaald kunnen worden.

Meer over klimaat en energie