Als één overheid werken aan de fysieke leefomgeving: een complexe dans
Op dinsdag 6 juli organiseerde het Planbureau voor de Leefomgeving het seminar ‘Als één overheid werken aan de fysieke leefomgeving’, waarin verschillende experts onder leiding van moderator Ruben Maes in gesprek gingen over de noodzaak en uitdagingen van opgavegericht werken en het belang van evaluerend leren in dat proces. In deelsessies begeleid door PBL-onderzoekers, gingen de deelnemers nader in gesprek over verschillende deelaspecten. Lees hier het verslag of kijk het seminar terug.
PBL-directeur Hans Mommaas leidt in gesprek met Maes het seminar in. Hij schetst vier clusters van complexe opgaven, Klimaat en Energie, Voedsel, Landbouw en Natuur, Circulaire economie en Stad en Regio, waar het Planbureau voor de Leefomgeving zich op richt en die niet alleen vanuit Den Haag opgepakt kunnen worden en ook niet afzonderlijk van elkaar. De opgaven vragen ook om een regionale aanpak, omdat bijvoorbeeld Zeeland nu eenmaal anders is dan de Randstad. Die vraagstukken hebben natuurlijk al van oudsher een samenhang. Het milieuvraagstuk heeft sinds het Akkoord van Parijs een vlucht genomen. Bij de discussie over die complexe opgaven komt ook vaak het vraagstuk naar voren hoe je de aanpak bestuurlijk inricht. Mommaas schetst dat probleemeigenaarschap belangrijk is. “Daarom moet je deze vraagstukken ook collectief maken en vermaatschappelijken – dure woorden maar het komt er op neer: legt het bij de mensen zelf neer anders haal je het niet”.
In het verleden werden oplossingen volgens Mommaas weleens ‘gedumpt’ bij de regio. Dat werkt niet. Het is belangrijk om regio’s deelgenoot te maken van het vraagstuk. Bij zulke complexe opgaven is het ook cruciaal om lerend te evalueren. Dus om tijdens het werken aan de opgave te reflecteren. Dan is kennis ook eerder beschikbaar voor onderzoek. Mommaas: “Beleid en evaluatie moeten van oudsher strikt gescheiden zijn, maar als je wacht tot een evaluatie is afgerond ben je al gauw vier jaar verder en tast je in het duister.”
Sturing en beleidsvrijheid
Mommaas constateert dat er in de ‘verticale schakeling’ tussen regio en Rijk nog veel te winnen valt. “Als je op centraal niveau oppikt dat er zich een beleidstekort voordoet, kun je decentrale overheden beter informeren. Maar regio’s zeggen vaak tegelijkertijd ‘we regelen het hier wel’ en ‘we missen richtinggevende kaders’. Er is zowel behoefte aan sturing als beleidsvrijheid.
In die interbestuurlijke ‘dans’ zijn de danspartners elkaar nog aan het zoeken, constateert Mommaas. Hij hoopt dat het komende kabinet leert van de ervaringen die zijn opgedaan met interbestuurlijk werken en dat er beleid voor ontwikkeld wordt. Beleid en evaluatie moeten meer geïntegreerd worden en, zoals Mommaas onlangs al schreef in het FD, de productie van kennis moet collectief worden. Dat vraagt ook om regionale kennispartners voor nationale instituten als PBL. Om kennis te delen met regio’s, maar ook om deze op te halen, bijvoorbeeld over de ervaringen met de RES of de Woondeals.
Deelsessies
Ruben Maes kondigt vervolgens de drie deelsessies aan, waarbij Mommaas meegeeft om het seminar met gerichte nieuwsgierigheid naar de inhoud tegemoet te treden.
Sturing geven aan transities en maatschappelijke veranderingen
Bij transitieopgaven in de fysieke leefomgeving is de uitdaging om aan de ene kant ruimte te laten voor experimenteren en flexibiliteit, en aan de andere kant sturing te geven aan het proces zodat er voortgang wordt geboekt. Aan de hand van beleid en onderzoek rondom aardgasvrije wijken en vitaal platteland gingen deelnemers in deze sessie in gesprek over de rol van overheden op verschillende bestuurslagen in transitieprocessen.
Leren organiseren en institutionaliseren
Lessen uitwisselen in rijk-regio samenwerkingen helpt om het wiel niet steeds opnieuw uit te vinden en beter te worden in het interbestuurlijk samenwerken aan leefomgevingsopgaven. De noodzaak om snel resultaten te boeken kan het leren in de weg staan. Vanuit beleid en onderzoek rondom de regiodeals en een circulaire economie gingen deelnemers in deze sessie in op de leercultuur bij overheden en het inrichten van lerend en adaptief beleid.
Rol, inrichting en organisatie van kennis in rijk-regio samenwerking
Samenwerken aan de leefomgeving betekent ook samenwerken aan een kennisbasis. De organisatie van kennis voor opgaven waarin rijk en regio samenwerken werd in deze sessie belicht vanuit de rol van monitoring en evaluatie bij de Regionale Energie strategieën en het Natuurpact.
Panelgesprek
Na de deelsessies worden de bevindingen door de sessiebegeleiders gepresenteerd en besproken in een panel van deskundigen. Ruben Maes introduceert Maartje Schlebusch (concerndirecteur gemeente Ede), Bernard ter Haar (consultant ABDTopConsult en voorzitter studiegroep Interbestuurlijke en Financiële Verhoudingen), Edward Stigter (gedeputeerde Klimaat en Energie provincie Noord-Holland) en Ingrid van de Vegte (directeur Fries Sociaal Planbureau).
Kennisdecentralisatie
Schlebusch geeft aan dat het organiseren van kennis voor gemeenten een uitdaging is, omdat de gemeentelijke organisatie vooral actiegericht en pragmatisch is, waardoor er vaak weinig tijd genomen wordt om te leren en reflecteren. Ter Haar schetst dat de grote opgaven het nodig maken dat verschillende overheden elkaar meer vinden en gelijkwaardig samenwerken, maar dat lukt nog niet op alle thema’s. Edward Stigter is voormalig Rijksambtenaar – hij was onder meer afdelingshoofd Kennis en Onderzoek bij VROM – en stelt zich bij het maken van beleid altijd twee vragen: begrijpt mijn moeder wat ik aan het doen ben en begrijpen gemeenteraadsleden het? Dat is een voorwaarde voor goed beleid. Van de Vegte is als directeur van het Fries Sociaal Planbureau een ‘kruising tussen Hans Mommaas en Kim Putters’. Het Planbureau is ontstaan bij de decentralisaties in het sociaal domein. Ze constateert dat in dat proces de kennisdecentralisatie nog niet gelukt is. Met andere regionale kenniscentra zet ze zich in voor een betere verbinding met de rijksinstituten om te zorgen dat landelijk beschikbare kennis ook regionaal op het juiste moment op de juiste tafels komt.
Sturing geven aan transities en maatschappelijke veranderingen: terugkoppeling en discussie
PBL-onderzoeker Emil Evenhuis geeft aan dat in zijn deelsessie Sturing geven aan transities en maatschappelijke veranderingen, de voornaamste les was dat ‘sturing’ niet de juiste term is. Dat heeft teveel een ‘top-down connotatie’. De deelnemers geven de voorkeur aan ‘gezamenlijk richting geven’. Dat leidde in de deelsessies tot verschillende beelden en metaforen voor interbestuurlijk en opgavegericht werken aan grote opgaven. Zoals een schip dat in de mist moet navigeren of een puzzel die gelegd wordt waarbij alle partijen een stukje in handen hebben. Maar vooral: de metafoor van een dans, waarbij het Rijk het ritme en tempo bepaalt en de dans daadwerkelijk plaatsvindt in de regio. “Het is geen één-op-één dans, maar een gezamenlijke dans, zoals een line dance’, licht Evenhuis toe.
Ter Haar erkent de complexiteit van de samenwerking die uit de metaforen spreekt, maar benadrukt dat dit geen reden mag zijn om de stap vooruit niet te zetten. Daarbij schetst hij, verwijzend naar het eindrapport van de studiegroep IFV, vier vragen: wat wil ik bereiken, wie heb ik daar voor nodig, wie doet dan wat en met welke instrumenten moet ik het doen?
Als Ruben Maes vraagt wie er dan zorgt dat iedereen zich aan de afspraken houdt, blijkt ook het regievraagstuk complex. Van de Vegte ziet vaak een tegenstelling in de regio: enerzijds wordt sturing niet geaccepteerd, anderzijds wordt er vaak geroepen om sturing en kaders. Ook hier geldt volgens Van de Vegte dat je vanuit de opgave moet kijken wie de leider is. Schlebusch geeft aan het zelfbewustzijn in de regio nog verder moet groeien, maar dat er tegelijkertijd een roep is om meer rijksbetrokkenheid vanuit de vakdepartementen zodat opgaven en instrumenten door alle overheden als gezamenlijk worden ervaren. Daarbij biedt de nieuwe Omgevingswet kansen om meer op integraliteit te sturen. Ter Haar geeft aan dat ‘hét Rijk’ niet kan sturen, omdat het veel te verzuild is. “Die verkokering hoor je vanuit de regio’s continu terug als knelpunt”.
Schlebusch denkt dat het helpt als er meer wordt samengewerkt ín de regio, dus vanuit rijksniveau maar ook vanuit kennisinstellingen meer gebiedsgericht organiseren. Ze ziet de ‘vliegteams’ van de WBI in de woningbouwopgave als een geslaagd voorbeeld. Stigter noemt de Regionale Energiestrategie (RES) als een voorbeeld waarbij aan de voorkant duidelijk is wat de opgave is.
Leren organiseren en institutionaliseren: terugkoppeling en discussie
PBL-onderzoeker Eva Kunseler koppelt vervolgens terug uit haar deelsessie Leren organiseren en institutionaliseren. Die sessie leverde veel voorbeelden op van hoe het leren systematisch georganiseerd kan worden, maar de uitdaging blijkt: hoe benut je die ervaring vervolgens? Het ritme, om in de dansmetafoor te blijven, wordt wel heel erg bepaald door de politieke werkelijkheid. Om leren effectief te maken, zou de foutentolerantie in de verschillende volksvertegenwoordigingen ook vergroot moeten worden. Dus is het zaak dat niet alleen rijk en regio, maar ook de politiek betrokken wordt in het leren om het ritme meer gezamenlijk te bepalen.
Stigter beaamt dat het leervermogen van de politiek beduidend minder groot is dan dat van ambtelijke organisaties. Een groter reflectief vermogen is nodig maar ook lastig gezien de zittingstermijn van vier jaar. Ter Haar onderstreept dat politiek-ambtelijke verhoudingen een rol spelen en dat de afstand tussen politiek en ambtenarij alleen maar groter is geworden. “De politiek draait op dit moment veel meer op incidenten dan op het maken van goede wetgeving.” Tegelijkertijd geeft hij mee: “Ga niet zichten wachten tot de politiek verandert. Vertel bij de start van een programma dat er fouten gemaakt zullen worden. Door politici meer in de ontwikkeling mee te nemen, creëer je een betere basis om door te kunnen pakken. Dat gebeurt nu te weinig.” Schlebusch vult aan: “Laat meer je kwetsbaarheid zien in stukken en vertel ook wat er niet goed gaat.” Van de Vegte benadrukt hoe lastig het is om kennis op de politieke tafel te krijgen. Er wordt ook erg weinig meer gelezen. Dat maakt doeltreffende communicatie net zo belangrijk als onderzoek doen.
Kunseler geeft aan dat leren vraagt om kortetermijncycli. Het risico is dat je in ‘eerste orde loops’ blijft hangen: het verbeteren van beleid, waarbij de reflectie op strategisch niveau vergeten wordt. Om dit te borgen is meer verbinding nodig, niet alleen binnen een programma, maar ook tússen verschillende transitieopgaven.
Volgens Ter Haar biedt het huidige adagium van ‘meer openheid’ kansen om als ambtenaren de kennis meer op tafel te leggen. De politiek kan daar dan ook minder makkelijk omheen en dat maakt de politiek, hoopt Ter Haar, ook bestuurlijker.
Rol, inrichting en organisatie van kennis in rijk-regio samenwerking: terugkoppeling en discussie
PBL-onderzoeker Arlette van den Berg ging in haar deelsessie Rol, inrichting en organisatie van kennis in rijk-regio samenwerking in op de organisatie van kennis in de verhouding tussen regio en rijk aan de hand van de stelling dat de afstemming veel beter kan. Er bleken al veel goede voorbeelden van een meer flexibele samenwerking, zoals de Lerende Evaluatie Natuurpact die bijdroeg aan een gezamenlijke taal. Die gemeenschappelijke taal is een grote uitdaging. Zo werd in de deelsessie door iemand van de provincie opgemerkt dat men daar vooral bezig is met verantwoorden en realiseren, terwijl op landelijk niveau de nadruk ligt op data en indicatoren. Daar zit nog een groot verschil. Van de Vegte geeft aan dat het naast taal ook erg aan cultuur en context ligt, en aan timing en urgentie. “Er zit veel verschil tussen gemeenten en Rijk in wat je op welk moment nodig hebt.”
Stigter geeft aan dat er weliswaar verantwoordelijkheden en middelen naar andere overheden zijn overgedragen, maar dat er onvoldoende aan is gedacht dat daar ook kennis en kennisinfrastructuur bij hoort om die rol te kunnen waarmaken. De kennisbehoefte is bij gemeenten ook anders. Ter Haar oppert een Centrum voor Decentrale Kennis om decentrale kennis te borgen. Schlebusch wil liever geen nieuw instituut, maar het beter benutten van netwerken. Arlette van den Berg voegt toe dat dit wel vraagt om een zekere mate van standaardisering. “En die regie komt niet vanzelf.”
Karavaan en kampvuur
Na een dankwoord aan de panelleden, schuiven PBL-sectorhoofd Verstedelijking en Mobiliteit Femke Verwest en PBL-directeur Hans Mommaas aan voor een korte wrap-up.
Mommaas is blij dat ook uit het panel het signaal kwam om vanuit de praktijk van de opgave samen te werken. Om nog maar een extra metafoor aan het arsenaal van de dag toe te voegen, zegt Mommaas: “Als je met z’n allen rond het kampvuur gaat zitten om structuren te bedenken, komt de karavaan tot stilstand. Pas als de karavaan in beweging is, leer je hoe je met elkaar omgaat.” Naast de roep om opgavegericht samenwerken, hoort Mommaas ook de oproep terug om de politiek daarin meer mee te nemen. “Zet de politiek aan de voorkant van de karavaan zodat deze deelgenoot van de opgave is.”
Mommaas constateert dat partijen vanuit de dynamiek van de opgave al in beweging komen, bijvoorbeeld in regio-, woon- en Citydeals, in de RES’en en programma’s als Aardgasvrije wijken. Deze goede initiatieven, waarschuwt hij, moeten niet doodbloeden maar vaart krijgen en in een volgend kabinet een nieuwe fase ingaan, waardoor je kunt gaan doorvertalen wat je nu geleerd hebt.
Verwest constateert dat het seminar ook duidelijk maakt dat de opgave belangrijk is, maar dat die opgaven niet eendimensionaal maar integraal zijn. Je kunt leren door te spiegelen tussen natuur en energie, tussen woningmarkt en klimaatadaptatie, enzovoorts. Opgaven als stikstof of de coronacrisis zijn zo complex dat je als beleidsmaker een meervoudig sturingsrepertoire nodig hebt en als onderzoeker een meervoudig onderzoeksrepertoire. Dat probeert PBL nu ook te ontwikkelen.
Mommaas schetst dat PBL niet in staat is alle kennisvragen die vanuit de 30 regio’s komen te beantwoorden. Er ligt een opgave om de kennisstromen beter te stroomlijnen.
Maes constateert dat hij af en toe ‘verstart’ en denkt ‘wie gaat dat oppakken?’ Dan komt vaak de boodschap terug om te ontspannen en mee te bewegen. Hij constateert dat dat voor ambtenaren wellicht ongemakkelijk is. Verwest beaamt dat dat voor iedereen ongemakkelijk is. “Maar het is ook een kwestie van doen, door dat ongemak heen gaan en je kwetsbaarheid durven tonen.”
Mommaas benadrukt dat het belangrijk is om ook op regionaal niveau de kennisinfrastructuur aan de orde te stellen en daar meer strategisch over na te denken. “Denk na over de opbouw van een kennisinfrastructuur en zoek waar die al bestaat meer de samenwerking. Wij zijn dan ook beschikbaar om met elkaar die kennisagenda op te stellen.”
Alle video's nog eens terugkijken in één handig overzicht? Bekijk de Youtube-playlist van het seminar.