Nieuwe Omgevingswet moet aansluiten bij de bestaande werkpraktijk
Bestuursorganen bedienen zich bij voorkeur van instrumenten die hun waarde reeds hebben bewezen. De makers van de nieuwe Omgevingswet doen er daarom goed aan om waar mogelijk aan te sluiten bij bestaande werkpraktijken en terughoudend te zijn met juridische noviteiten. Dit concludeert het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in de tweede rapportage in het kader van de ex-durante evaluatie Wet ruimtelijke ordening.
Het PBL evalueert de werking van het juridisch-planologische instrumentarium in de ex-durante evaluatie Wet ruimtelijke ordening (Wro): een evaluatie terwijl de Wro van kracht is. Het rapport is de tweede rapportage in dit kader. Ten opzichte van de eerste rapportage, uit juni 2010, is er het één en ander veranderd door de komst van de Crisis- en herstelwet (Chw) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het effect daarvan is meegenomen in deze evaluatie.
Planologische praktijk houdt vast aan ingeslagen pad
De nieuwe Omgevingswet moet zorgen voor een opschoning van het huidige omgevingsrecht – ‘het moet eenvoudiger’ – maar ook voor het oplossen van een aantal problemen die het omgevingsrecht nu kent.
Het PBL is van mening dat de nieuwe Omgevingswet waar mogelijk zou moeten aansluiten bij wat werkt op lokaal niveau en bij bestaande werkpraktijken. Zo blijkt in de praktijk dat gemeenten een voorkeur hebben voor herziening van het bestemmingsplan boven alternatieve planvormen zoals de beheersverordening, het projectuitvoeringsbesluit (Chw) en de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan (Wabo). Dit is een signaal dat moet worden meegenomen bij de mogelijke vervanging van het huidige bestemmingsplan door een omgevingsverordening. De functionaliteit van het bestemmingsplan – niet noodzakelijkerwijs de naamgeving – zou grotendeels behouden moeten blijven.
Ook de populariteit van het provinciale inpassingsplan kan voor een deel verklaard worden doordat het enerzijds aansluit bij de bestemmingsplanpraktijk en anderzijds voorziet in een behoefte om hogere overheden in sommige gevallen direct het grondgebruik te laten reguleren.
Het gebiedsontwikkelingsplan uit de Chw is een goed voorbeeld van een instrument waarmee wordt geprobeerd om aan te sluiten bij de bestemmingsplanpraktijk en tegelijkertijd een oplossing te bieden voor het probleem van de soms knellende milieugebruiksruimte en het gebrek aan lokale afwegingsruimte. Dit instrument past goed bij de wens om fasering bij ruimtelijke ontwikkelingen te kunnen aanbrengen, die in de praktijk leeft. Hier schieten de omgevingsvergunning en het projectuitvoeringsbesluit juist vaak tekort.
Versnelling van de besluitvorming
Aansluiten bij bestaande werkpraktijken wil niet zeggen dat er in het recht niks veranderd kan worden. De ex-durante evaluatie Wro laat zien dat doelen die de wetgever stelt wel degelijk bereikt kunnen worden. Eén van de doelen van de Wro, maar ook van de Wabo, Chw en straks de Omgevingswet, is het versnellen van de planologische besluitvorming. De formele procedures tot aan vaststelling van planologische besluiten zijn versneld door de Wro. Daar staat echter wel tegenover dat het aantal beroepen erdoor is toegenomen, evenals de duur van de beroepsfase. De oorzaak hiervan is zeer waarschijnlijk het wegvallen van de goedkeuring van het bestemmingsplan door Gedeputeerde Staten. Ten opzichte van de oude Wet Ruimtelijke Ordening is het percentage gegronde beroepen echter weer gelijk gebleven. Het wegvallen van de goedkeuring heeft dus niet geleid tot een mindere juridische kwaliteit van bestemmingsplannen.