Nieuwe Omgevingswet vergroot risico’s voor bescherming van milieu en natuur
De voorgestelde nieuwe Omgevingswet levert per saldo meer risico’s dan kansen op voor de milieu- en natuurbescherming. Dit komt door de manier waarop de extra ruimte voor ontwikkelingen in het wetsvoorstel wordt vormgegeven én door de beperkingen aan de procedure voor de milieueffectrapportage. Dat concludeert het PBL (Planbureau voor de Leefomgeving) in zijn vandaag verschenen studie Milieueffectentoets Wetsvoorstel Omgevingswet, dat het uitvoerde op verzoek van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) en de Tweede Kamer (motie Van Veldhoven).
De regering heeft zich tot doel gesteld om met de Omgevingswet, in vergelijking met de huidige wetgeving, een gelijkwaardig beschermingsniveau voor milieu en natuur te waarborgen. De voorgestelde Omgevingswet omvat de kaders voor de belangrijkste materiële en procedurele regels voor ruimtelijke ontwikkeling, gebruik en beheer van de leefomgeving; de uitwerking van de Omgevingswet gebeurt op een later moment in Algemene Maatregelen van Bestuur. Deze latere concrete invulling is bepalend voor het feitelijke beschermingsniveau van milieu en natuur; het PBL kan dan ook alleen in termen van kansen en risico’s voor milieu- en natuurbescherming spreken.
Kansen
Het PBL constateert dat het wetsvoorstel voor de Omgevingswet aansluit bij de maatschappelijke behoefte aan meer flexibiliteit en integraliteit. Het biedt meer afwegingsruimte voor ruimtelijke ontwikkelingen dan de voorgaande wetgeving en verhoogt de mate van integraliteit van de besluitvorming. Bovendien voorziet het in een eenduidige aanpak voor het oplossen van de problemen in de leefomgeving. Hiermee levert het wetsvoorstel kansen op voor de bescherming van milieu en natuur.
Risico’s
Er zijn echter ook risico’s voor de milieu- en natuurbescherming in de voorgestelde Omgevingswet. Zo biedt het wetsvoorstel meer flexibiliteit om te kunnen afwijken van de milieu- en natuurregelgeving. Het stelt hierbij minder eisen aan welke gebiedsontwikkelingen worden toegelaten en biedt daarnaast minder garanties tegen eventuele negatieve milieu- of natuureffecten. Door het beperken van de sturing komt de geboden flexibiliteit onvoldoende ten goede aan het doel van duurzame ontwikkeling dat het wetvoorstel beoogt en levert het voorstel een hoger risico op voor milieu- en natuurbescherming. Het is namelijk onvermijdelijk dat sommige ruimtelijke ontwikkelingen op gespannen voet staan met milieu- en natuurbescherming.
Maar vooral de stapeling van de mogelijkheden voor flexibiliteit in combinatie met beperkingen van de procedure voor milieueffectrapportage (m.e.r.) levert risico’s op voor de milieu- en natuurbescherming. Bij de m.e.r.-procedure zal het onderzoek naar alternatieven met minder milieueffecten namelijk vaker buiten beeld blijven. Verder nemen de mogelijkheden voor maatschappelijke participatie af en wordt de verplichte onafhankelijke kwaliteitstoets voor de rapportage van een project-m.e.r. geschrapt. De meeste flexibiliteit om van de milieu- en natuurregelgeving af te wijken biedt het instrument ‘projectbesluit’, terwijl het hierbij niet om de minste projecten gaat. Denk bijvoorbeeld aan grote en complexe projecten als snelwegen, windmolenparken en waterbergingsgebieden.