Hoeveel warmer mag het worden?

Publicatie

Het Milieu- en Natuurplanbureau heeft de recente wetenschappelijke inzichten over mogelijke effecten van klimaatverandering, zoals voor natuur, landbouw en volksgezondheid geëvalueerd. Het besteedt in deze publicatie ook aandacht aan mogelijke grootschalige klimaateffecten, zoals het smelten van landijs en zeespiegelstijging. Dit ter ondersteuning van het debat over het Nederlandse en Europese klimaatbeleid dat de Tweede Kamer hierover woensdag 9 maart heeft gehouden.

Afbakening van dit rapport

De keuze van een temperatuurdoelstelling in het kader van Artikel 2 van het VN-Klimaatverdrag vereist, naast wetenschappelijke informatie over de gevolgen en risico’s van verschillende opties, ook een afweging van belangen. Deze evaluatie beperkt zich tot de wetenschappelijke informatie over de effecten van klimaatverandering die bij dit soort afwegingen van belang is. Verder is alleen ingegaan op de effecten van klimaatverandering op zich, en niet op kostenaspecten, noch wat betreft schade, noch wat betreft maatregelen voor aanpassing of mitigatie.

Conclusies

Een synthese van de resultaten van de in deze evaluatie besproken studies leidt tot de volgende conclusies:

  • Wat betreftecosystemennemen de effecten toe bij een toenemende opwarming en lijken er geen drempeleffecten op te treden. Als de geleidelijke temperatuurstijging beperkt blijft tot 1° Celsius sinds het einde van de pre-industriële periode, dan zullen de effecten op ecosystemen beperkt blijven, maar zijn ernstige effecten voor zeer kwetsbare ecosystemen (zoals koraalriffen) niet uit te sluiten. Een toename van de wereldgemiddelde temperatuur van ongeveer 1 graad Celsius leidt waarschijnlijk tot verbleking van koraalriffen op grote schaal. Indien men zou vinden dat geen waardevolle ecosystemen van substantiële omvang verloren mogen gaan, komen we uit op een range van 1-2° Celsius geleidelijke opwarming. Bij een verdere opwarming dan 2° Celsius nemen de risico’s verder toe. Hierbij zullen in een groot aantal gevallen soorten met uitsterven worden bedreigd, zal de biodiversiteit in beschermde gebieden afnemen of zullen gehele ecosystemen desintegreren.
  • Voor wat betreft voedselproductie wordt tot 3 - 4° Celsius temperatuurstijging op mondiale schaal geen verlies van voedselproductie verwacht, maar bestaat al vanaf 1° Celsius geleidelijke opwarming regionaal een significant risico van verlies van productiviteit. Dit kan leiden tot een toename van het aantal mensen dat getroffen wordt door voedseltekorten. De effecten van klimaatverandering op de voedselproductie zullen sterk afhangen van het vermogen tot aanpassing door middel van gewaskeuze, (bio)technologie, het eventueel verplaatsen van de landbouw-infrastructuur, en dergelijke. Onzeker is in hoeverre daar mogelijkheden toe zijn. Indien de politieke wens is dat er geen significante regionale risico’s op (extra) voedseltekorten mogen optreden, komen we uit op een opwarming die beneden de 2° Celsius zou moeten blijven.
  • Door de trage reactie van de oceanen op de stijging van de temperatuur aan het oppervlak als gevolg van de toename van de concentratie van broeikasgassen is een deel van de zeespiegelstijging deze eeuw en ook daarna al niet meer te vermijden. De relatie tussen de temperatuurstijging en de grootte van de toekomstige zeespiegelstijging is door wetenschappelijke onzekerheden nog lastig kwantificeerbaar. Deze onzekerheid wordt vergroot door de mogelijke grotere bijdragen door afsmelting van de grote ijskappen reeds in deze eeuw. Als ervoor gekozen wordt om de risico’s van zeespiegelstijging op zeer lange termijn (na 2100) te beperken (door te voorkomen dat de Groenlandse ijskap onomkeerbaar afsmelt), is het wenselijk om de mondiaal gemiddelde temperatuurstijging beperkt te houden tot 1-2° Celsius. De bijdrage van de Groenlandse en West-Antarctische ijskappen aan de zeespiegelstijging in deze eeuw en op de zeer lange termijn (na 2100) is overigens onzeker, omdat nog veel onbekend is over de afsmeltingsprocessen.
  • Indien ervoor gekozen wordt om de invloed van de wereldgemiddelde opwarming op het Noordpoolgebied beperkt te houden, zodanig dat het verdwijnen van het arctisch zee-ijs in de zomer voorkomen wordt, zou een wereldgemiddelde opwarming van maximaal 2° Celsius aangehouden moeten worden. Deze opwarming vertaalt zich in het Noordpoolgebied in een stijging van 4 tot 8° Celsius.
  • Wat betreft de warme golfstroom (de thermohaline circulatie) is het momenteel nog moeilijk om aan te geven boven welke ranges van wereldgemiddelde temperatuurstijging de risico’s op het stilvallen ervan groot zijn. Voorlopig lijkt daarvan alleen sprake bij een temperatuurstijging van meer dan 4-5° Celsius. Er wordt echter nu reeds een afzwakking van de golfstroom gemeten en er zijn verschillende scenario’s die uitkomen op deze temperatuurstijging aan het einde van deze eeuw. Dit is dus een punt van bijzondere aandacht.

Vergeleken met het laatste rapport van IPCC, uit 2001, is in een aantal effecten van klimaatverandering meer inzicht verkregen en worden sommige risico’s momenteel ernstiger ingeschat:

  • Uit de nieuwe literatuur blijkt dat een aantal kwetsbare ecosystemen, zoals koraalriffen en mariene ecosystemen, nu al worden beïnvloed door klimaatverandering.
  • In het IPCC rapport werd reeds gewezen op het risico van het afsmelten van de Groenlandse ijskap bij een toekomstige locale temperatuurstijging groter dan 2,7° Celsius en dat dit waarschijnlijk een onomkeerbaar proces is. Sindsdien zijn er aanwijzingen dat de West-Antarctische en Groenlandse ijskappen mogelijk sneller afsmelten dan eerder werd aangenomen en reeds deze eeuw aanzienlijk kunnen bijdragen aan de mondiale zeespiegelstijging.
  • De wereldgemiddelde opwarming blijkt versterkt door te werken op het Noordpoolgebied, met alle gevolgen van dien, onder andere voor de locale bevolking en op mondiale schaal vanwege de grotere bijdrage aan de zeespiegelstijging.
  • In het IPCC-rapport uit 2001 wordt gesignaleerd dat de mondiale opwarming mogelijk een rol zou kunnen spelen bij het afzwakken of zelfs stilvallen van de thermohaline circulatie. Over dit risico is wat meer zekerheid verkregen, wat blijkt uit het gegeven dat in de recente literatuur hierover inmiddels risico-uitspraken gedaan worden. Deze zijn echter nog teveel gekoppeld aan de gebruikte modelveronderstellingen om er definitievere conclusies aan te kunnen verbinden.

Onderbouwing

Bovenstaande resultaten zijn gebaseerd op een uitgebreide analyse van de literatuur, uitgekomen na het laatste IPCC rapport (2001). Het valt op dat in weinig van deze studies rekening gehouden wordt met de gevolgen van een opeenstapeling van stressfactoren. Dit betekent dat de risico’s van klimaatverandering zowel kunnen worden onderschat als overschat. Ook is in veel studies niet of beperkt rekening gehouden met het vermogen tot aanpassing waarmee negatieve gevolgen van klimaatverandering kunnen worden afgezwakt. In 2007 verschijnt het Fourth Assessment Report van het IPCC. Daarin zal onder andere de stand van kennis op het gehele terrein van effecten van klimaatverandering worden weergegeven. In dat licht bezien moet de vóórliggende evaluatie beschouwd worden als een tussentijdse balans.

Auteurs

MNP

Kenmerken

Publicatietitel
Hoeveel warmer mag het worden?
Publicatiedatum
8 maart 2005
Publicatie type
Publicatie
Publicatietaal
Nederlands
Productnummer
91440