PBL-studie stap op weg naar totaalbeeld nationale kosten klimaatbeleid
Het in 2019 tot stand gekomen Klimaatakkoord is op dit moment het uitgangspunt voor het nationale klimaatbeleid. Het PBL heeft de nationale kosten hiervan geraamd ten opzichte van het daarvóór al ingezette beleid dat hoofdzakelijk was gericht op het realiseren van de doelen uit het Energieakkoord 2013. De nationale kosten van dit eerdere beleid zijn door het PBL in beeld gebracht in een vandaag gepubliceerde studie, die daarmee een stap op weg is naar een totaalbeeld van de nationale kosten van het klimaatbeleid. De kosten van het eerdere beleid, inclusief de kosten om de doelen uit het Energieakkoord vast te houden, belopen in totaal ongeveer 52 miljard euro in de periode 2000 – 2050. Omgerekend is dat ruim 1 miljard euro per jaar of 0,1% van het Bruto Binnenlands Product.
Afbakening
Deze studie kijkt terug naar maatregelen voortvloeiend uit het Energieakkoord 2013, maar neemt ook maatregelen mee vanaf 2000 die bijgedragen hebben aan het behalen van de doelen uit genoemd akkoord. Zij brengt de nationale kosten en baten (zie kader) daarvan in beeld, en analyseert de effecten tot 2050. De doelstellingen van het Energieakkoord reiken tot 2023, maar de kosten van de maatregelen reiken ook verder dan 2023. Dit laatste betreft jaarlijkse rente en aflossing voor investeringen en herinvesteringen (bijvoorbeeld voor nieuwe windmolens), onderhoudskosten, energiekosten (bijvoorbeeld voor houtpellets) en energieopbrengsten.
Belangrijkste bevindingen
Voor de gehele periode 2000 – 2050 komt het PBL uit op 52 miljard euro, gemiddeld is dit 1 miljard euro per jaar. De totale nationale kosten voor de periode 2013 – 2023 (looptijd Energieakkoord) raamt het PBL op 23 miljard euro, gemiddeld is dit 2,1 miljard euro per jaar. Uitgedrukt als percentage van het Bruto Binnenlands Product hebben ze een omvang van respectievelijk 0,1% en 0,3% van het BBP.
Tot 2023 lopen de jaarlijkse nationale kosten op, maar daarna dalen ze weer. Veel hernieuwbare energievormen (zoals wind op land, wind op zee en zonnepanelen) hebben tussen 2000 en 2020 forse kostendalingen doorgemaakt. Herinvesteringen in de periode 2024 – 2050 om de effecten van het beschouwde beleid vast te houden vallen daarom lager uit dan de investeringen die tot nu toe zijn gedaan. Ook speelt mee dat is verondersteld dat, in lijn met de Klimaat- en Energieverkenning 2019, de energieprijzen in de toekomst hoger zullen liggen dan in het verleden, waardoor de kosten voor hernieuwbare energie ten opzichte van fossiele energie gunstiger uitvallen.
De maatregelen hebben geleid tot een afname van de CO2-uitstoot. In totaal bedraagt de vermeden CO2-uitstoot circa 40 megaton per jaar vanaf 2020. Om dit in perspectief te zetten: 40 megaton is ongeveer een kwart van de huidige CO2-uitstoot in Nederland.
Nationale kosten
Een centraal begrip in deze beleidsstudie zijn de nationale kosten – een begrip waarover eerder discussie is ontstaan. Het PBL hanteert het begrip nationale kosten omdat het de mogelijkheid biedt een objectieve berekening te maken van de kosten van maatregelen voor de samenleving als geheel. De wijze waarop en door wie deze kosten uiteindelijk gedragen worden betreft een verdelingsvraag, en hangt erg af van hoe en welke beleidsinstrumenten worden ingezet (zoals verplichtingen, heffingen, subsidies). Subsidies en belastingen zijn dus geen onderdeel van de nationale kosten, omdat dit overdrachten zijn (herverdeling van geld tussen partijen in de samenleving). Voor burgers en bedrijven zijn subsidies en belastingen uiteraard wel van groot belang. Die zorgen immers voor een verlaging of verhoging van de kosten die zij moeten dragen.
Nationale kosten worden in deze studie gedefinieerd als het saldo van jaarlijkse directe kosten en directe baten van maatregelen vanuit maatschappelijk kostenperspectief. Directe kosten zijn bijvoorbeeld de jaarlijkse rente en afschrijvingen op investeringen (kapitaalskosten) voor installaties of apparatuur voor de opwekking van hernieuwbare energie en kosten voor de bediening en onderhoud daarvan. Denk aan investeringen in windmolens, zonnepanelen en andere installaties en apparatuur om hernieuwbare energie op te wekken. Directe baten kunnen baten zijn als gevolg van bespaarde of geproduceerde energie. Denk aan de waarde van de door windmolens geproduceerde elektriciteit.