Hoe een wereldwijde online IPCC-vergadering verrassend effectief bleek

De afgelopen twee weken hebben zo’n 600 delegatieleden van 195 landen overeenstemming bereikt over de samenvatting van het IPCC-klimaatrapport dat vandaag, 9 augustus 2021, is gepubliceerd. Om verschillende redenen was het dit jaar een uitzonderlijke vergadering, maar voor ik hier verder op inga eerst even een korte uitleg over hoe het IPCC te werk gaat.

De drie werkgroepen van het Intergovernmental Panel on Climate Change  (IPCC) brengen sinds 1990 eens in de zes á zeven jaar een dik rapport uit waarin de stand van de wetenschap uitgebreid wordt beschreven. Werkgroep I (WGI) behandelt de fysica, Werkgroep II (WGII) de gevolgen van de klimaatverandering en Werkgroep III (WGIII) hoe klimaatverandering kan worden bestreden en wat dat dan kost. Ieder rapport heeft een korte ‘Summary for Policymakers’ (SPM), die vaak ook nog 40 tot 60 pagina’s beslaat, en waarin de voor beleidsmakers meest relevante conclusies en bevindingen van het onderliggende rapport bijeen worden gebracht. Deze SPM’s zijn zeer belangrijk als wetenschappelijke basis voor klimaattoppen (de zogenaamde Conferences of the Parties ofwel COP’s) waarvan de volgende zal plaatsvinden in november in Glasgow . De SPM’s worden regel voor regel goedgekeurd door honderden delegatieleden van de 195 landen die in 2015 het klimaatakkoord van Parijs hebben ondertekend. Het PBL maakt, samen met het KNMI en het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK), deel uit van de 5-koppige delegatie die ons land vertegenwoordigt in deze goedkeuringssessies. Op vrijdag 6 augustus 2021 is de ‘Summary for Policymakers’ (SPM) van het zesde IPCC-rapport van Werkgroep I goedgekeurd na een twee weken durende sessie.

Tot op heden vonden de goedkeuringssessies plaats in een conferentiecentrum ergens ter wereld waar alle delegatieleden bijeen kwamen om de goedkeuring in één week te volbrengen. Vaak ging dit gepaard met eindeloze nachtelijke sessies in de laatste dagen van de bijeenkomst om consensus te bereiken over de laatste zinnen. Als één land blijft dwarsliggen is er geen consensus en kan er dus geen goedkeuring worden bereikt. Landen mogen weliswaar geen voorstellen doen die in strijd zijn met het onderliggende rapport – en het is de taak van de aanwezige auteurs om daar op te letten – maar ze mogen wel vragen om duidelijkere formuleringen of om meer of minder nadruk te leggen op bepaalde conclusies. En vooral het laatste raakt aan politieke belangen: een land dat nog heel veel olie in de grond heeft zitten zal bijvoorbeeld de nadruk op CO2 en fossiele brandstoffen willen afzwakken. Een land dat wordt geteisterd door droogte zal dit nadrukkelijker benoemd willen hebben of een (ei)land dat gevoelig is voor zeespiegelstijging zal er goed op letten dat dit scherp wordt geformuleerd.

Het bijzondere dit jaar was dat door Corona de - al maanden uitgestelde - goedkeuringssessie voor het eerst in de geschiedenis van het IPCC online werd georganiseerd en werd uitgesmeerd over elf dagen in een periode van twee weken. Iedere dag werd in drie blokken van drie uur vergaderd met twee uur pauze daartussen. Voor Nederland betekende dit in de eerste week vergaderen vanaf elf uur in de ochtend tot twaalf uur s ’nachts en in de tweede week van zes uur s’ ochtends tot zeven uur in de avond. Het geheel was zeer goed en strak georganiseerd via ZOOM, live vertaald in het Arabisch, Spaans, Chinees, Frans en Engels. Naast de plenaire sessies waarin de formele goedkeuring van iedere zin moet plaatsvinden vonden er – zoals dit ook live het geval zou zijn geweest - parallel ‘contactgroepen’ en zogenaamde ‘huddles’ (kleine samenkomsten) plaats waarin kleinere groepen deelnemers consensus moesten bereiken over delen van de tekst (die dan vervolgens plenair afgehamerd werden). Daarnaast werd het geheel ondersteund door een elektronisch systeem (papersmart) waarin de voortgang van het gehele proces op de voet kon worden gevolgd.

Ik had vooraf mijn twijfels over de online-benadering aangezien de dynamiek van het met z’n allen in één gebouw samenzijn zou wegvallen. Geen wandelgangen, geen onderonsjes waarin afspraken konden worden gemaakt en geen groepsdruk tegen het eind om de laatste landen over de streep te trekken. Ook was het afwachten of de techniek voldoende zou functioneren voor iedereen zodat niemand zich buitengesloten zou voelen. De eerste week voorspelde niet veel goeds: op zondag 1 augustus was pas 30% van de tekst goedgekeurd terwijl meer dan 60% van de tijd verstreken was. Met name twee landen – die ik gezien de vertrouwelijkheid van het proces niet bij name mag noemen – lagen dwars met steeds weer hetzelfde type commentaar op vrijwel iedere conclusie die werd gepresenteerd. De onderliggende belangen waren duidelijk: olie en economische groei. Een land met olievoorraden is uiteraard bevreesd dat het zijn olie niet kan verkopen en een – in dit geval zeer groot – land dat nog fors economisch wil groeien tot een westers niveau wil iedere suggestie dat zij flink aan de bak moeten afzwakken aangezien zij niet verantwoordelijk gehouden willen worden voor de uitstoot van broeikasgassen in het verleden waarvoor met name de rijke landen verantwoordelijk zijn.

Maar in de loop van de tweede week voltrok zich een dynamiek die toch wel een klein wonder genoemd mag worden. Mede door het briljante voorzitterschap van Valerie Masson-Delmonte  (co-chair van Werkgroep I) werd een ongekende versnelling ingezet die ik nooit heb meegemaakt in eerdere IPCC-sessies (zoals die voor het 1,5 graden rapport). Mijn vermoeden is dat achter de schermen met de meest dwarsliggende landen is onderhandeld om hen te bewegen zich constructiever op te stellen. Het gevolg was dat met slechts één extra sessie van 3 uur, de SPM volgens schema werd goedgekeurd op vrijdagochtend 6 augustus om 4 uur in de middag. Ook dit is in de geschiedenis van het IPCC een noviteit te noemen. Mijn eerder benoemde scepsis ten aanzien van het online onderhandelen is daarmee sterk verminderd. De combinatie van een perfecte organisatie met een wereld die zich 1,5 jaar heeft getraind in het online vergaderen, blijkt te kunnen leiden tot dit resultaat en heeft in dit geval veel geld (en CO2-uitstoot!) kunnen besparen. Vooraf is nadrukkelijk gesteld dat deze online-versie een eenmalige aangelegenheid zou zijn. Veel landen – waaronder de ontwikkelingslanden die vaak slechter toegang tot internet hebben en waarvoor de ruime vergoedingen voor deelname belangrijk zijn – wilden niet dat dit een precedent zou scheppen. Toch lijkt dat bij veel landen de vraag opkomt of dit niet voor herhaling vatbaar is. Komend jaar in februari en maart zullen de rapporten van WGII en WGIII – waarbij PBL vooral voor dit laatste rapport belangrijke input levert - moeten worden goedgekeurd en als het aan mij ligt vinden ook deze vergaderingen online plaats.

Tot slot nog een enkel woord over de inhoud. Op vele plekken in de media wordt hiervan een goed overzicht gegeven (zoals in dit bericht van het KNMI ), maar de drie voor mij meest in het oog springende bevindingen zijn de volgende:

  1. De kans dat de klimaatgevoeligheid (gedefinieerd als de stijging van de temperatuur bij een verdubbeling van CO2-concentratie in de atmosfeer) laag is, is kleiner geworden. Anders gezegd is de kans dat het zal meevallen met de opwarming van het klimaat, bij een gegeven hoeveelheid uitstoot van broeikasgassen, sterk afgenomen. Dit is een belangrijk resultaat omdat het sinds 1990 – ondanks het voortschrijdende inzicht in het klimaatsysteem – nog niet was gelukt de onzekerheid in de klimaatgevoeligheid te verkleinen.
  2. We wisten al dat de zeespiegel versneld stijgt door de opwarming, maar nu stelt het  IPCC ook dat er een kans is op desintegratie van het Zuidpoolijs en dan met name in West-Antarctica. Die kans is moeilijk in te schatten op basis van de huidige kennis, maar heeft wel enorme gevolgen. Dit kan deze eeuw een extra stijging van zo’n 80 centimeter tot gevolg hebben, bovenop de stijging die we sowieso gaan krijgen (tot 1 meter, afhankelijk van het emissiescenario). En na 2100 zal die stijging zeker doorgaan waarbij wordt gesteld dat een stijging tot 15 meter in 2300 niet kan worden uitgesloten.
  3. De grens van 1.5 graden opwarming  (het streefdoel van het Parijsakkoord) wordt eerder overschreden dan aanvankelijk gedacht: namelijk in de jaren ‘30 van deze eeuw in plaats van de jaren ‘40 zoals het IPCC eind 2018 nog verwachtte. Dit heeft twee oorzaken: de opwarming sinds pre-industriële tijden blijkt, op basis van nieuw onderzoek en betere data, groter dan gedacht en de opwarming in de afgelopen 10 jaar is sneller gegaan dan men had voorzien.

Dus is er nog hoop, vraag je je soms af. Ik denk het wel, ook al wordt het steeds moeilijker. In het Parijs-akkoord uit 2015 is als doel gesteld de opwarming te beperken tot ruim beneden 2 graden en liefst niet meer dan 1.5 graden. Dat kan lukken als de wereld halverwege deze eeuw, of kort daarna, de uitstoot van BKG terug weet te brengen naar netto nul en daarna zelfs negatief – dus dat er meer CO2 uit de lucht word gehaald dan er wordt uitgestoten. In november van dit jaar is de eerder genoemde wereldwijde politieke klimaattop in Glasgow om landen te bewegen de reductie van de uitstoot van hun broeikasgassen harder aan te pakken. De huidige plannen zijn namelijk onvoldoende om de genoemde doelen te halen. Hopelijk nemen ze hierbij dit laatste IPCC-rapport ter harte.

Bart Strengers, PBL-lid van de NL-delegatie van het IPCC.

Gerelateerd

Over het onderwerp:

Klimaat en energie

Analyseren van het effect van beleid op de broeikasgasreductie, nu en in de toekomst, en verkennen van verschillende opties waarmee de reductiedoelen gehaald kunnen worden.

Meer over klimaat en energie