Langer zelfstandig wonen: regionale verschillen dwingen tot decentralisatie
Steeds meer ouderen wonen tot op hoge leeftijd zelfstandig thuis. Naast een geschikte woning is daarvoor ook een geschikte functionele en sociale woonomgeving van belang. Uit de studie ‘Zelfstandig thuis op hoge leeftijd’ van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) blijkt dat er sprake is van regionale verschillen en een mismatch tussen de geschiktheid van de woning, de woonomgeving en het zorgpotentieel. Ruimte voor regionaal maatwerk is nodig.
Regio’s verschillen in de mate waarin de woningvoorraad én de woonomgeving geschikt zijn voor langer zelfstandig wonen.
In de landelijke gebieden zijn de woningen veelal geschikt of geschikt te maken, maar zijn er weinig voorzieningen binnen loopafstand. Bovendien loopt zowel het mantelzorgpotentieel als het arbeidsmarktpotentieel tegen tekorten aan.
In stedelijke gebieden is het andersom. Daar zijn de voorzieningen binnen bereik, is het mantelzorg- en arbeidsmarktpotentieel ruimer, maar is een groter deel van de woningen niet geschikt (te maken). Denk hierbij bijvoorbeeld aan portiekflats zonder lift, waardoor het lastig is om even naar buiten te gaan, terwijl een dagelijkse wandeling, even een boodschap doen en het op kunnen zoeken van sociale contacten eenzaamheid voorkomen en de vitaliteit ondersteunen.
Nationaal beleid pakt regionaal verschillend uit
Deze PBL-studie concludeert dat nationale, veelal sectorale regelgeving ruimtelijk verschillend kan uitwerken op het ondersteunen van langer zelfstandig wonen.
Zo kan de nationale passendheidsnorm (dat is de norm die aangeeft dat woningcorporaties aan minimaal 95% van de mensen binnen hun doelgroep een financieel passende woning moeten bieden) of aanpassing van de regels voor toewijzing tot sociale huur grotere consequenties hebben in gemeenten waar voornamelijk via het woonbeleid wordt gestuurd op het ondersteunen van langer zelfstandig wonen (omdat ouderen er bijvoorbeeld relatief vaak in een sociale huurwoning wonen) dan in gemeenten waar men meer stuurt via het zorgbeleid. Een verandering in de eigen bijdrage of de invoering van het vaste abonnementstarief in de Wmo zal juist grotere gevolgen hebben in de gemeenten waar vooral via de zorg wordt gestuurd op het ondersteunen van het langer zelfstandig wonen.
Door regionale verschillen in de mate van vergrijzing, druk op de woningmarkt, verhouding koop/huur, voorzieningendichtheid, ruimtelijke ordening en budgetten voor Wmo en Zvw ontstaan bovendien ruimtelijke verschillen in de sturingsmogelijkheden die gemeenten hebben om het langer zelfstandig wonen te ondersteunen.
Beleid dat in de ene regio succesvol is, is dat niet per definitie ook in de andere regio. Regionale differentiatie vraagt om meer ruimte voor lokaal passende ruimtelijke én organisatorische oplossingen. Zoals de Commissie Van Bochove eerder betoogde in de evaluatie van de Woningwet 2015 moet de Rijksoverheid voorkomen dat nationale kaders te zeer gaan knellen.
Regierol voor gemeenten
Op het lokale schaalniveau bestaat juist meer (keuze)ruimte voor uitwisseling tussen domeinen en samenwerking tussen de betrokken actoren, zoals woningcorporaties en zorginstellingen. Gemeenten kunnen - vanuit de regierol die hun vaak wordt toegedicht - een belangrijke speler zijn in het waarborgen van geschikte omstandigheden waarin ouderen langer zelfstandig kunnen blijven wonen. In hun omgevingsvisies (in het kader van de Omgevingswet) kunnen de lokaal verschillende opgaven vanuit de woon-, zorg-, en warmtevisie effectiever worden geïntegreerd.
Koersvastheid en continuïteit is van belang: onzekerheid rond toekomstig beleid staat investeringen van onder meer corporaties en zorgaanbieders in de weg. De kortlopende contracten die gemeenten nu regelmatig sluiten met zorgaanbieders vormen bijvoorbeeld geen stimulans om te investeren in personeel en zorginhoudelijke vernieuwing.
Zo’n integraal (afwegings)kader maakt het ook mogelijk om de kosten en baten van investeringen van verschillende actoren voor de samenleving zichtbaar te maken.