Effect voorstel CO2-heffing PvdA
Op verzoek van de Partij van de Arbeid heeft het PBL het effect geanalyseerd van een voorstel tot introduceren van een CO2-heffing in Nederland. Het voorstel betreft een in de tijd oplopende heffing op de CO2-uitstoot van bedrijven in de industrie en de glastuinbouw.
De analyse is gericht op het effect van het voorstel op de broeikasgasemissies in Nederland, en op het effect in de industrie in het bijzonder. Ook is gekeken naar de bijbehorende nationale kosten. Vanwege een vereenvoudigde aanpak en het ontbreken van specifieke details van het voorstel geeft de analyse slechts een indicatief beeld van de verwachte effecten.
Het voorstel beoogt een heffingsniveau dat oploopt naar 54 euro per ton CO2 in 2030. Bedrijven die vallen onder het Europese emissiehandelssystem (EU ETS) krijgen een korting op de heffing van 50% van de prijs van daarbinnen verhandelde emissierechten. De opbrengst wordt voor een derde deel teruggesluisd naar huishoudens via de algemene heffingskorting in de inkomstenbelasting. Tweederde van de opbrengst wordt beschikbaar gesteld voor verduurzaming, door dit toe te voegen aan de middelen voor de SDE++. Bovendien wordt een ontheffing van de heffing voorgesteld voor innovatieve en voor verplaatsing kwetsbare bedrijven. Omdat over de ontheffingsregeling geen verdere details bekend zijn, is in de analyse een indicatief beeld opgesteld met een generieke vrijstelling bij 0, 20 en 40% van de industriele emissies.
Het voorstel kan leiden tot voldoende reductie om het CO2-doel voor de industrie te halen…
De analyse concludeert dat de CO2-heffing kan leiden tot reductie van de industriële uitstoot in Nederland met tussen 12 – 20 (bij 40% vrijstelling), 13 – 22 (bij 20% vrijstelling) of 14 – 23 megaton (zonder vrijstelling), afhankelijk van het aandeel in de emissies dat onder de vrijstellingsregeling zou vallen. Het indicatieve doel voor de industrie in het klimaatakkoord van 14,3 megaton reductie zou daarmee (ruim) bereikt worden. Ruwweg de helft van de reductie wordt door de hoogte van de heffing ‘afgedwongen’. De overige reductie is afhankelijk van voldoende investeringsbereidheid bij bedrijven om, bovenop de door de heffing afgedwongen investeringen, (vrijwillig) gebruik te maken van de SDE++-middelen. Deze investeringsbereidheid is niet onderzocht. Wanneer de investeringsbereidheid van bedrijven beperkt is, zal het totale emissie-effect meer steunen op alleen de heffing. Dan zou de effectbandbreedte dus beduidend lager liggen. Het grootste gedeelte van de reductie komt door het nemen van technische maatregelen bij de bedrijven. De nationale kosten van deze maatregelen in 2030 zijn geraamd op 300 – 1100 miljoen euro (zonder ontheffing), 350 – 1100 miljoen euro (bij 20% ontheffing) respectievelijk 400 – 900 miljoen euro (bij 40% ontheffing).
… minimaal 2-8% van de industriële emissies lekt weg naar het buitenland
Een beperkter deel (2 – 8%) van de emissiereductie komt doordat de heffing zal leiden tot verplaatsing van industriële productieactiviteiten naar het buitenland. Dit effect op de productieomvang is indicatief, en kan als minimum inschatting van het verplaatsingseffect worden beschouwd. Verplaatsing leidt ertoe dat dit deel van de in Nederland geboekte milieuwinst in het buitenland teniet wordt gedaan. De weglek kan hoger uitvallen in verband met geconstateerde risico’s op beslissingen van grote energie-intensieve bedrijven over de productieomvang in Nederland, die vanwege hun discrete karakter moeilijk kunnen worden meegewogen.
Extra elektriciteitsvraag leidt tot meer uitstoot
Het nemen van technische reductiemaatregelen in de industrie leidt tot extra elektriciteitsvraag van 5 – 20 TWh ten opzichte van het ontwerp-Klimaatakkoord. Deze vraag kan deels in Nederland en deels elders tot extra uitstoot leiden en zo de milieuwinst op mondiale schaal per saldo verder verkleinen. De nationale kosten die met de productie en transport van deze stroom gemoeid zijn bedragen 50 – 300 miljoen euro in 2030. Verplaatsing van industriële activiteiten leidt tot kleinere elektriciteitsvraag in Nederland, maar elders juist tot meer.
De omvang van de extra uitstoot door elektriciteitsvraag is moeilijk te bepalen; bij productie uit fossiele bronnen kan de extra uitstoot aanzienlijk zijn, bij elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare bron kan dat beperkt zijn. De extra uitstoot in Nederland is geraamd op 0 – 2,5 Mton. De extra uitstoot door elektriciteitsopwekking op wereldschaal is niet bepaald, maar kan significant zijn en is daardoor mede bepalend voor de milieuwinst die door het voorstel per saldo op mondiale schaal ontstaat.