Mini-symposium Energie- en klimaatbeleid

Op 22 maart vond het Minisymposium van het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) en het  Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) over het Nederlandse energie en klimaatbeleid plaats met als titel ‘Hoe kan de energiehuishouding worden verduurzaamd in tijden van bezuiniging?’. De bijeenkomst werd gehouden in café Dudok in Den Haag. Sprekers vanuit de ministeries Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&L) en Infrastructuur en Milieu (I&M) presenteerden de kabinetsvisie op het energie- en klimaatbeleid. ECN en PBL presenteerden recente onderzoeksresultaten over routekaarten, innovatiebeleid, windenergie en kosten voor hernieuwbare energie. Een afsluitende paneldiscussie, waarin vijf stellingen werden bediscussieerd, zorgde voor interactie met de zaal. Deze notitie schetst een korte impressie.

Het Minisymposium kent ondertussen een lange traditie, maar juist de breuk met traditie werd benadrukt in het welkomstwoord. We leven in een andere tijd waarin klimaat- en energiebeleid in elkaar zijn gegroeid en onafhankelijkheid van fossiele brandstoffen en opbouw van concurrentiekracht de leidende ambities zijn. Klimaat blijft een randvoorwaarde, en dat we voor een moeilijke opgave staan is evident. Maar er werd meerdere malen opgemerkt dat de vraag wie ‘we’ eigenlijk zijn vrijwel nooit duidelijk beantwoord wordt. Zijn ‘we’ de Nederlandse overheid, de wereldgemeenschap, de burgers of het bedrijfsleven?

Foto van PBL directeur Maarten Hajer met op de achtergrond een presentatiedia met windmolens.

De verschillende sprekers spraken vooral over wát er gedaan kan worden. Het beeld uit verschillende Europese scenariostudies is dat vooral grote klappen gemaakt kunnen worden met efficiencyverbetering in de gebouwde omgeving, met opslag van CO2 (Carbon Capture and Storage, CCS) in de elektriciteitsector en industrie en met hernieuwbare energie. In Europese energiescenario’s bestaat vaak slechts een kleine rol voor gas; Nederland kan met gas juist zijn voordeel doen, zowel tijdens transitie als met de inzet van groen gas. Naast een deugdelijke technologische routekaart die veel ruimte biedt voor flexibiliteit is het voor een beleidsmaker ook van belang een goede reisgids bij de hand te hebben: Welke problemen kun je tijdens de transitie verwachten, en hoe kun je deze oplossen? Waar moet je zeker langs gaan en welke gebieden kun je het beste vermijden?

In meerdere presentaties kwam naar voren dat de klimaatopgave vooral een internationale is. De meeste economische sectoren in Nederland zijn sterk afhankelijk van wat er in andere landen gebeurt. Technologische ontwikkeling houdt niet op bij de landsgrenzen en veel regelgeving wordt op Europese schaal afgestemd. Zelfs Europa als geheel heeft in de toekomstige mondiale broeikasgasuitstoot slechts een beperkt aandeel. En als Nederland of Europa strenge eisen stellen aan internationaal georiënteerde bedrijfstakken terwijl de rest van de wereld dat niet doet, lopen bedrijven het risico te worden weggeconcurreerd. De stuurbaarheid van de ontwikkelingen door de Nederlandse overheid of Nederlandse bedrijven moet daarom niet overschat worden. Waar Nederland wel de macht over het stuur heeft, zoals in de gebouwde omgeving, smart grid infrastructuur of wegbeprijzing, kan wel een koers worden uitgezet. Bovendien dalen de kosten van technologieën sneller wanneer er mondiaal vraag naar is. De noodzaak tot internationale afstemming werd door niemand in de zaal betwist. Tegelijkertijd werd ook benadrukt dat de lokale welwillendheid van burgers en bedrijven om bij te dragen aan de verduurzaming nog beter benut kan worden.

Het huidige kabinet plaatst het verdienen aan energie nadrukkelijk op de agenda. Dat geldt zowel voor hernieuwbare als voor grijze energie, de overheid moet geen energie opties uitsluiten. Klimaatdoelstellingen zijn een randvoorwaarde - de overheid schept de kaders waarbinnen de markt zijn vrije gang moet kunnen gaan. Een zo groot mogelijke rol voor emissiehandel lijkt daarbij vanuit kostenoptimalisatie het streven. Er bestaat nu nog onduidelijkheid over de toekomst van een aantal cruciale aspecten van het emissiehandelssysteem (Emissions Trading System, ETS), waardoor de prikkel vanuit dit systeem voor het bedrijfsleven nog verstoord wordt. Om de prikkel te optimaliseren, zal in Europees verband de toekomst van het handelssysteem robuuster moeten worden vastgelegd. Het verdienen aan energie, de economische kansen die dit bedrijven biedt en het halen van de EU-doelstellingen staan in de kabinetsvisie nadrukkelijk los van elkaar, d.w.z. de manieren om geld aan energie te verdienen kunnen andere zijn dan die om de doelen te bereiken.

Dat innovaties, en dus een efficiënt innovatiebeleid, nodig zijn werd door niemand in twijfel getrokken, ook al gaan de meeste scenariostudies uit van reeds bestaande technologieën. Om geld te blijven verdienen en niet door andere landen voorbij gelopen te worden en om kostenreducties te realiseren zal steeds vooruitgang moeten worden geboekt. Over de effectiviteit van innovatiebeleid is nog weinig bekend. Wel werd duidelijk dat Nederland de laatste jaren in de innovatierace door anderen voorbij gelopen wordt. Een ‘totaalvoetbal’ pakket in het innovatiebeleid is daarom nodig, waarbij de overheid in springt op plekken waar gaten vallen.

Een van de presentaties liet zien dat het om aan de 2020 doelen te voldoen goedkoper kan zijn duurzame energie ten dele te importeren dan in Nederland op te wekken. Belangrijke kanttekening die de presentator maakte is dat, wanneer uitgegaan wordt van het volledig benutten (door subsidiëren) van alleen de goedkoopste technische opties, tegenvallende uitrol kan leiden tot onderrealisatie die niet tijdig gecompenseerd kan worden, omdat de uitrol van reserveopties zoals wind op zee tijd nodig heeft. Wanneer je bovendien bedenkt dat deze opties in een toekomst na 2020 wel noodzakelijk lijken, is enigszins afwijken van het veronderstelde kostenoptimale pad tot 2020 een voorstelbare gedachte. Overigens, het technisch potentieel van wind op zee is weliswaar hoog, de realisatie ervan kan mogelijk tegenvallen. Uit een gepresenteerde studie bleek dat ook in de zee een groot deel van de ruimte reeds concurrerende functies heeft, met name op plaatsen waar wind op zee het goedkoopst te realiseren is. In de heroverweging van het ruimtelijke gebruik van de zee zou dus een belangrijke taak weggelegd zijn voor de Nederlandse overheid.

In de paneldiscussie werd al snel benadrukt dat de Nederlandse energievoorziening in de toekomst vooral zal moeten steunen op 2 pijlers: gas en duurzaame energie. Wat dat betreft is de keuze voor de bouw van nieuwe kolencentrales, misschien een beetje een ongelukkige. Deze keuze is het resultaat van een korte termijn economische rationaliteit, waarbij geen rekening wordt gehouden met de lange termijn potenties van hernieuwbare energie.

Vanuit de zaal werd die behoefte aan gedurfde keuzes benadrukt in de vraag waarom er geen beleid is met als doel de beheersing van bijvoorbeeld vliegverkeer, mobiliteit, of zelfs vleesconsumptie. Een panellid reageert dat de overheid de keuzevrijheid van het individu niet wil inperken en dat campagnes in het verleden slecht bleken te werken.

Op de stelling dat de maakindustrie van duurzame technologieën kiest voor China en Nederland vrij weinig betekenis heeft wordt vrij laconiek gereageerd. Nederland zal dan misschien geen grote producent worden, maar heeft wel degelijk kansen in de toeleveringsindustrie. Bovendien liggen er kansen voor technologieën die niet noodzakelijk een Nederlandse thuismarkt nodig hebben en levert ook het beperken van energie-import kansen voor banen en kostenbesparing. Wat dat betreft is iedereen het er mee eens dat ook de huidige bezuinigingen geen beperking hoeven te zijn voor de verduurzaming. Vanuit de zaal wordt de vraag gesteld of er niet teveel waarde gehecht aan de verdienkansen, de discussie zou hiermee worden beperkt tot economische rationaliteit. Een panellid is het hier mee eens en stelt dat dit wel eens af zou kunnen leiden van welwillendheid die lokaal in de samenleving heerst; daar liggen nog veel kansen voor toepassing van hernieuwbare energie.

Foto van het symposium panel met Frits de Groot (VNO/NWC en MKB Nederland), Herman Wijffels (Universiteit Utrecht), Paul Koutstaal (Centraal Planbureau), Mariëtte van Empel (Ministerie van I&M), Ronald Roosdorp (Ministerie van EL&I), Ron Wit (Stichting Natuur en Milieu).

Al met al een verhelderende ochtend, waarin vooral werd gesproken over hóe we kunnen verduurzamen. Dát er verduurzaamd moet worden is duidelijk geen punt van discussie, ook niet in een periode van bezuinigingen. Concluderend zal de focus moeten liggen op robuuste ontwikkelingen met verdienpotentieel en op energiebesparing. Reductie en innovatie moeten wel duidelijk gezien worden als twee – weliswaar verbonden - aparte doelen, die in een internationale context vorm moeten krijgen. Tegelijkertijd kan daarbij ook de lokale drang om bij te dragen beter benut worden. Om daarmee terug te komen op de vraag wie ‘we’ dan zijn: dat zijn in ieder geval óók de burgers en bedrijven. Think globally, act locally.

Auteurs

Planbureau voor de Leefomgeving en het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN), Verslaglegging Michiel Hekkenberg en Sebastiaan Deetman

Kenmerken

Publicatietitel
Mini-symposium Energie- en klimaatbeleid. Hoe kan de energiehuishouding worden verduurzaamd in tijden van bezuiniging?
Publicatiedatum
22 maart 2011
Publicatie type
Publicatie
Productnummer
92566