Nieuw samenwerkingsverband gaat overgang naar circulaire economie in beeld brengen
Nederland gaat, vergeleken met andere Europese landen, efficiënt om met materialen voor consumptie, en is zelfs koploper binnen de EU wat betreft gebruik van gerecyclede materialen. Of Nederland goed op weg is om het kabinetsdoel voor 2030 van halvering van het gebruik van primaire abiotische grondstoffen te behalen valt nu echter nog niet te zeggen. Dat meldt een nieuw consortium van Nederlandse kennisinstellingen onder leiding van het PBL in het rapport ‘Op weg naar een robuuste monitoring van de circulaire economie’.
Wereldwijd zijn we in 100 jaar 8 keer zoveel grondstoffen gaan gebruiken. Maar grondstoffen zijn niet onbeperkt voorradig en het gebruik veroorzaakt vaak en veel milieudruk, denk aan CO2, PFAS, stikstof en plastic soep. Het rapport laat zien welke kennis nodig is voor de Integrale Circulaire Economie Rapportage (ICER) die over ongeveer een jaar voor het eerst zal verschijnen.
Uniek samenwerkingsverband werkt aan sterke kennisbasis overgang naar circulaire economie
De volgende instellingen dragen bij aan het zogeheten Werkprogramma Monitoring en Sturing Circulaire Economie, dat geleid wordt door het PBL: CBS, CPB, Centrum voor Milieuwetenschappen (Universiteit Leiden), Copernicus Institute (Universiteit Utrecht), RIVM, RVO, RWS en TNO. Dit unieke samenwerkingsverband heeft, op verzoek van het kabinet, de krachten gebundeld om de komende jaren kennis op te bouwen en te ontsluiten die de overgang naar een circulaire economie moet ondersteunen. Via de website van PBL maken we deze kennis publiek toegankelijk.
Grondstoffeninformatiesysteem in ontwikkeling
Een belangrijk product waar het consortium aan werkt is een Grondstoffeninformatiesysteem (GRIS), dat op nationaal niveau een transparant beeld moet gaan geven van de beschikbare voorraden, het gebruik van materialen en de daarmee gepaard gaande milieudruk en leveringsrisico’s.
De vandaag gepubliceerde rapportage geeft een eerste beeld van wat in Nederland de belangrijkste materiaalstromen zijn. In de toekomst zullen we dit beeld verder invullen met behulp van het GRIS en kunnen we uitspraken doen over de mate waarin Rijksdoelen voor vermindering van de hoeveelheid gebruikte materialen behaald worden.
Verhoging percentage gebruik secundair materiaal kent beperkingen
We hebben meer kennis nodig over de mogelijkheden om het gebruik van gerecycled materiaal te verhogen, ter vervanging van de inzet van nieuwe materialen. Zo laat één onderzoek in het rapport zien dat momenteel maar 13% van het totale materiaalgebruik bestaat uit gebruikt materiaal.
Verhoging van dit percentage is mogelijk, maar wordt beperkt doordat een belangrijk deel van de materialen en grondstoffen wordt geconsumeerd (bijv. voedsel), verbrand (bijv. fossiele brandstoffen) of geëxporteerd via halffabricaten of producten. Daarnaast wordt een deel opgeslagen in producten met een lange levensduur - zoals woningen - waardoor deze materialen niet beschikbaar zijn voor de bouw van nieuwe woningen. Voor het substantieel verminderen van het gebruik van primaire materialen is daarom inzet op andere strategieën náást het gebruik van gerecyclede materialen gewenst.
Meerdere strategieën op weg naar circulaire economie
Het rapport onderstreept het belang van andere circulariteitsstrategieën náást recycling en verbranding, zoals leasen, delen, hergebruik van producten, reparatie of revisie van producten en onderdelen of levensduurverlenging. Een belangrijk doel van het consortium is om het inzicht in deze strategieën en hun effecten op milieudruk en leveringszekerheid te vergroten.