Meer aandacht nodig voor betekenis groeikernen in metropoolregio’s
Suburbane woonmilieus, zoals de voormalige groeikernen, zijn van niet te onderschatten belang voor het functioneren van de metropoolregio’s, omdat ze in trek zijn bij grote bevolkingsgroepen. In het verstedelijkingsbeleid worden groeikernen echter stiefmoederlijk behandeld. Door een te eenzijdige blik op de ‘oude’ (binnen)steden mist het beleid kansen om te komen tot een evenwichtige samenstelling van woonmilieus in metropoolregio’s.
Deze conclusie trekt het PBL (Planbureau voor de Leefomgeving) in het vandaag verschenen rapport Nieuwe steden in de Randstad. In het huidige ruimtelijk beleid is ‘metropoolvorming in de Randstad’ een belangrijk thema. Doel daarvan is het versterken van de economische positie van Nederland. De metropoolregio’s omvatten niet alleen steden, maar ook omvangrijke suburbane gebieden. Het PBL onderzocht acht ‘nieuwe steden’ in de Randstad die in de jaren zeventig van de vorige eeuw opgenomen werden in het groeikernenbeleid: Zoetermeer, Spijkenisse, Capelle aan den IJssel, Nieuwegein, Houten, Almere, Haarlemmermeer en Purmerend. Het rapport laat zien dat al tijdens de totstandkoming van de groeikernen de aandacht voor de vorming van kwalitatief hoogwaardige suburbane woonmilieus gering was, omdat de keuze van de locatie en de aantallen te bouwen woningen voorop stonden. Later zijn de suburbane woonmilieus in de schaduw komen te staan van de binnenstedelijke herstructureringsopgave en van de ‘compacte stad’.
Vanaf eind jaren tachtig van de vorige eeuw werd het groeikernenbeleid geleidelijk beëindigd. Maar uiteraard stond daarmee de ontwikkeling van de groeikernen niet stil. Nieuwe vormen van stedelijkheid ontstonden, deels door de keuzen van de gemeentebesturen, deels door verandering van de samenstelling van de bevolking. Sommige groeikernen hebben bewust gekoerst op het realiseren van complete steden, met name de grotere. Zij sloten hiermee aan bij de doelstellingen van het compacte stadsbeleid uit de Vinex-periode, dat volgde op het groeikernenbeleid. Zij bouwden theaters en musea, winkelcentra en uitgaansgelegenheden, skibanen en in het geval van Almere zelfs een compleet nieuw stadshart. Daar tegenover staat het stabiele Houten, dat vooral woongemeente voor relatief welgestelde huishoudens is gebleven. Andere groeikernen als Zoetermeer, Capelle aan den IJssel en Nieuwegein hebben een ‘doorstroomfunctie’ in de regio en herbergen een grote diversiteit aan bevolkingsgroepen en functies. De verschillen tussen de voormalige groeikernen hangen samen met hun positie in de regio. Die zou dan ook uitgangspunt moeten zijn voor hun verdere ontwikkeling.
Duurzame stad
De ontwikkeling van de groeikernen in de afgelopen jaren levert ook belangrijke inzichten op voor de toekomstige duurzaamheid van stedelijke gebieden. De ‘duurzame stad’ is een stad die bestand is tegen verdere verstedelijking en die nieuwe ontwikkelingen kan accommoderen. De groeikernen laten in dit opzicht mogelijkheden én belemmeringen zien. Een belangrijke beperking van de groeikernen (als ook van de later gebouwde Vinex-wijken) is dat grote woongebieden in één keer zijn gebouwd, waardoor de woningen ook tegelijkertijd verouderen. Duurzame verstedelijking zou juist grote herstructureringsoperaties als die van de laatste decennia moeten vermijden. Een belangrijk voordeel van de groeikernen is hun ruime en flexibele opzet, waardoor gemakkelijk nieuwe functies kunnen worden toegevoegd. Daardoor is er in de groeikernen ruimte voor dynamiek op verschillende schaalniveaus.
Atlas Nieuwe Steden
Tegelijkertijd met het PBL-rapport kwam bij uitgeverij TrancityXValiz de Atlas Nieuwe Steden uit, waarin de plannings-, ontwerp-, en bewoningsgeschiedenis van de groeikernen beschreven wordt. Tezamen geven beide publicaties niet alleen een inzicht in één van de meest productieve perioden uit de Nederlandse ruimtelijke ordening, maar ook in de toekomstperspectieven van suburbaan Nederland.